Het globaal achteraf opmaken van dag- en weekstaten volstaat niet als bewijslast voor het urencriterium.
Het Hof deed uitspraak in de zaak van een ondernemer, die in de jaren 2011 en 2012 een bijstandsuitkering had. Met toestemming van de gemeente maakte de man sinds 2011 (promotie)films en documentaires. Daarnaast reviseerde hij gebruikte computers met het doel deze te verkopen. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting opgelegd waarbij hij, in tegenstelling tot de aangifte, wel uitging van winst uit onderneming, maar geen zelfstandigen- en startersaftrek toepaste. Wel is de MKB-winstvrijstelling toegepast. De reden was dat hij volgens de Belastingdienst niet voldeed aan de vereiste 1.225 uren norm.
Anders dan Rechtbank Gelderland was het Hof het met de inspecteur eens dat in dit geval niet aannemelijk is dat aan het urencriterium was voldaan. De man had, op basis van zijn herinneringen en zijn agenda, achteraf dag- en weekstaten samengesteld, waarin ruim 3000 uren opvoerde. Per week legde hij het totaal aantal uren vast, met een korte beschrijving van de werkzaamheden. De ondernemer rekende bij de achteraf samengestelde urenregistratie standaard in dagdelen van vier uur. Hij voerde aan dat hij voor zijn documentaires veel onderzoek moet doen, en dat overleg en monteerwerkzaamheden veel tijd kosten. In zijn administratie waren verder bijna 600 uren verwerkt voor activiteiten ten behoeve van een vennootschap waarvan hij aandeelhouder is. Het Hof kende aan de week- en dagstaten onvoldoende bewijskracht toe. De aantekeningen in de agenda waren niet gedetailleerd genoeg om het recht op ondernemersfaciliteiten te onderbouwen.
Bron: Accountancyvanmorgen